Historie.

De klimsport is ontstaan aan het eind van 19e eeuw. Het werd toen gebruikt als trainingsvorm voor het beklimmen van de Alpen. Omdat het klimmen dicht bij huis veel bereikbaarder was als we kijken naar de tijd en de mogelijkheden ontwikkelde de sport zichzelf snel door Europa. Mensen ontdekte dat het klimmen als zelfstandige net zo leuk, of misschien zelfs wel leuker, was dan het wandelen in de bergen. Klimmen voor de mogelijkheden, klimmen om de puzzel die de rots je aanbied te ontcijferen, klimmen om te kijken waartoe je zelf in staat bent. Voor steeds meer mensen werd het een hobby die vanaf de jaren’70 een grote ontwikkeling doormaakte. De belangrijkste centra van de ontwikkeling van het klimmen zijn te vinden in Groot Brittannië (Peak District en The Lakes), Frankrijk (Fontainebleau) en Duitsland (het Elbsandstein).

 

Het beklimmen van routes had als eerste doel om heelhuids de top te bereiken. De materialen die je nodig had om een val uit te sluiten (bijvoorbeeld touwen en gordels) waren in de jaren ’60 pas veilig en betaalbaar genoeg om zonder gevaar voor je eigen leven de rots op te gaan. Het klimmen was echter nog zeer beperkt. Er kon alleen geklommen worden op wanden die genoeg houvast, spleten en gaten hadden om mobiele zekeringen of haken in te plaatsen. Erg veel wanden waren te steil, te compact en te ongenaakbaar om op de traditionele manier te klimmen.

 

Halverwege de jaren ’70 kwamen ze pas op het idee om expansie(boor)haken te gaan gebruiken om te gladde of te steile te voorzien van betrouwbare en veilige beveiligingen. De haken waren enkel en alleen bedoeld ter beveiliging van de klimmer en niet voor de voortbeweging. Vallen werd nog veiliger, de afstand tussen de haken en vooral de kwaliteit ervan lieten nog te wensen over. Nadat de eerste accuboorhamers werden gepubliceerd was de sport niet meer te houden. Het plaatsen van de haken werd een makke, de afstanden tussen de haken werd verkleind en klimmen voor sport werd voor iedereen toegankelijk.